De noodzaak van het zorgvuldig handelen bij het beëindigen van een betalingsregeling
De noodzaak van het zorgvuldig handelen bij het beëindigen van een betalingsregeling
Veel ondernemers krijgen vroeg of laat te maken met onbetaalde facturen en daaropvolgende betalingsregelingenverzoeken. Alhoewel er geen wettelijke verplichting rust op ondernemers om een betalingsregeling te treffen, blijkt er in de praktijk een behoefte aan een sociaal en klantgericht debiteurenbeheer. Een betalingsregeling is een gewone overeenkomst, die beide partijen dienen na te komen en kan in beginsel niet worden beëindigd zolang de schuldenaar aan zijn betalingsverplichting voldoet. Wanneer de schuldenaar een (deel)betaling echter niet op tijd verricht, komt de regeling in beginsel te vervallen en wordt de openstaande vordering in zijn geheel terstond opeisbaar. Recente jurisprudentie toont echter aan dat een gemiste betaling niet automatisch resulteert in een objectieve gegronde beweegreden voor de schuldeiser om de lopende betalingsregeling als beëindigd te beschouwen. Dat dit negatieve gevolgen kan hebben, heeft de zorgverzekeraar Menzis ervaren in een procedure die zij tegen een wanbetalende klant is gestart (Rb Limburg 16-01-2019, GJ 2019/35).
De noodzaak van het zorgvuldig handelen bij het beëindigen van een betalingsregeling
Veel ondernemers krijgen vroeg of laat te maken met onbetaalde facturen en daaropvolgende betalingsregelingenverzoeken. Alhoewel er geen wettelijke verplichting rust op ondernemers om een betalingsregeling te treffen, blijkt er in de praktijk een behoefte aan een sociaal en klantgericht debiteurenbeheer. Een betalingsregeling is een gewone overeenkomst, die beide partijen dienen na te komen en kan in beginsel niet worden beëindigd zolang de schuldenaar aan zijn betalingsverplichting voldoet. Wanneer de schuldenaar een (deel)betaling echter niet op tijd verricht, komt de regeling in beginsel te vervallen en wordt de openstaande vordering in zijn geheel terstond opeisbaar. Recente jurisprudentie toont echter aan dat een gemiste betaling niet automatisch resulteert in een objectieve gegronde beweegreden voor de schuldeiser om de lopende betalingsregeling als beëindigd te beschouwen. Dat dit negatieve gevolgen kan hebben, heeft de zorgverzekeraar Menzis ervaren in een procedure die zij tegen een wanbetalende klant is gestart (Rb Limburg 16-01-2019, GJ 2019/35).
Ter terechtzitting betwist de klant de gevorderde hoofdsom niet. De klant bestrijdt echter de aanpak van Menzis en het door haar ingeschakelde deurwaarderskantoor “GGN” en stelt zich op het standpunt dat de redelijke noodzaak tot procederen ontbreekt. De klant, die naar eigen zeggen door diverse oorzaken in financiële problemen is geraakt, benadrukt dat hij zijn verplichtingen uit hoofde van de betalingsregeling ruim twee jaar tijdig is nagekomen en dat slechts één maandtermijn – zonder dat hij dit door had – was gestorneerd. Sterker nog, direct na het bemerken van die mislukte betaling, heeft de klant Menzis of “GGN” per e-mail ingelicht. De klant kreeg echter nul op het rekest en Menzis is terstond, met alle kosten van dien, gaan dagvaarden toen de laatste betaling een paar weken te laat kwam. Ook na ontvangst van de dagvaarding, bleef de klant zijn betalingsverplichtingen onder de betalingsregeling tijdig nakomen, maar dat motiveerde Menzis niet om de zaak in te trekken bij het kantongerecht.
Tik op de vingers
In de uitspraak van 16 januari 2019 heeft de kantonrechter ondubbelzinnig zijn ongenoegen uitgesproken over de proceshouding van Menzis en haar gemachtigde. De opstelling van Menzis zou formalistisch, nodeloos en onzorgvuldig zijn, aldus de Maastrichtse kantonrechter mr. Staal. Om te beginnen wordt Menzis verweten dat zij te globale processtukken heeft ingebracht gedurende de procedure, waardoor de kantonrechter geen inzicht verkreeg in onder andere de aard en inhoud van de overeenkomst en de wijze van uitvoering en facturering. De rechter deelt meteen een stevige tik op de vingers van Menzis uit door te oordelen dat zij in strijd met de in artikelen 21, 83, 85 en 111 Wetboek van Rechtsvordering opgelegde processuele verplichtingen handelt.
Bovendien acht de kantonrecht het zeer kwalijk dat Menzis op de hoogte was van het feit dat de klant in financiële moeilijkheden verkeerde en desalniettemin toch besloot om kostenverhogende incassomaatregelen te nemen. Menzis zou hebben nagelaten om op basis van de bij haar bekende informatie aangaande de schuldenproblematiek van de klant, voorzichtig en zorgvuldig te boordelen of er een redelijke noodzaak was om een dagvaarding uit te brengen. De kantonrechter komt kennelijk tot de conclusie dat die noodzaak ontbreekt op het moment dat de schuldenaar ‘iedere euro moet omdraaien en elk kostenbedrag kan missen als kiespijn’.
Vervolgens onderzoekt de rechter of Menzis wel heeft aangetoond dat er ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding sprake was van betalingsverzuim van de gedaagde. Verzuim is de aanduiding voor de periode waarin de schuldenaar – nadat hij, voor zover dat wettelijk is vereist, in gebreke is gesteld – zijn opeisbare verplichting toerekenbaar niet nakomt en nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is.
Een schuldenaar is derhalve pas in verzuim wanneer:
- hij tekortkomt in de nakoming van zijn opeisbare verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst;
- hij in gebreke is gesteld middels een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming is gesteld, en nakoming binnen deze termijn is uitgebleven;
- de nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is.
Volledigheidshalve moet worden opgemerkt dat de wet ook nog enkele gevallen noemt waarin verzuim intreedt zonder ingebrekestelling. Zo kan een schriftelijke ingebrekestelling achterwege blijven, wanneer een afgesproken fatale termijn niet wordt nagekomen of de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet begrijpen dat hij zijn verplichtingen niet zal nakomen.
De rechter is van oordeel dat de verstuurde betalingsherinneringen niet kunnen worden aangemerkt als een schriftelijke ingebrekestelling in de zin van artikel 6:82 BW. Noch kan aan de bevestiging van de betalingsregeling volgens de rechter worden ontleend dat verzuim bij het niet-nakomen van de overeengekomen termijnen van rechtswege intreedt (met andere woorden: partijen zijn geen fatale termijnen overeengekomen). Dit leidt tot de conclusie dat het gevorderde bedrag van Menzis beperkt blijft tot hetgeen aan hoofdsom resteert. De gevorderde incassokosten worden afgewezen en Menzis wordt veroordeeld in de proceskosten.
Conclusie
Het spreekt voor zich dat de proceshouding van Menzis (en met name van haar gemachtigde GGN) niet de schoonheidsprijs verdient. Dat gezegd hebbende, kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat de uitspraak van de Maastrichtse kantonrechter enigszins gekunsteld en geforceerd aanvoelt. Hoewel de inhoud van de verzonden herinneringen niet bekend is, kan men er gemakshalve vanuit gaan dat de klant in kwestie is gewezen op de specifieke gebreken in de uitvoering in de overeenkomst (lees: het niet-nakomen van de overeengekomen betalingsregeling) en dat aan de klant een redelijke termijn is gegeven voor het alsnog op een correcte wijze nakomen van de betalingsregeling. De klant is immers tot driemaal toe – over een tijdsbestek van ruim twee maanden – verzocht om de betalingsregeling te hervatten.
Bovendien kan men op basis van de beschikbare feiten concluderen dat GGN en de klant fatale termijnen in de betalingsregeling zijn overeengekomen, waardoor verzuim van rechtswege is ingetreden op het moment dat de desbetreffende termijn verstreek. Zo is aangekondigd dat de regeling stopt wanneer er niet nagekomen wordt. Mijns inziens was de klant dan ook onomstotelijk in verzuim op het moment van dagvaarden, waardoor Menzis aanspraak zou hebben op een wettelijke schadevergoeding (i.e. de zogenoemde incassokosten). Desalniettemin leert deze uitspraak ons dat men er goed aan doet om bij een beëindiging van een betalingsregeling, de debiteur hieromtrent te informeren en hem daarbij (nogmaals) een redelijke termijn te gunnen om het volledige openstaande bedrag te voldoen.
De Maastrichtse kantonrechter mr. H. Staal geniet inmiddels enige bekendheid vanwege zijn kritische aanpak van schuldeisers. Al een aantal jaren toont hij zich kritisch over incassovorderingen die aan hem worden voorgelegd. Het gaat dan om vorderingen van schuldeisers die hun zaken in grote aantallen overdragen aan incassobureaus en deurwaarders. De houding van Staal past bij de ontwikkeling binnen de rechterlijke macht om rechtspraak over schulden effectiever te maken. De rechterlijke macht maakt zich zorgen over een grote groep Nederlanders (inmiddels 1,4 miljoen huishoudens) die met schulden kampt en vaak nog verder in de problemen komen door kostbare juridische procedures. Recentelijk heeft de rechterlijke macht haar visie gepubliceerd (Visiedocument schuldenproblematiek en rechtspraak) waarin ideeën worden gepresenteerd waarmee de rechterlijke macht zelf kan bijdragen aan een verbetering van de schuldenproblematiek.
Trust and Law is groot voorstander van het minnelijk traject dat zowel het incassobureau als de debiteur de mogelijkheid biedt om tezamen in goed overleg tot een passende en unieke regeling te komen. Wij zijn er van overtuigd dat incassobureaus – ondanks hun vaak (onterechte) populaire imago – een groot maatschappelijk en economisch belang kunnen en moeten dienen. Zeker het incasseren van een medische vordering vereist een bijzondere benadering. Onze medewerkers bieden debiteuren te allen tijde de mogelijkheid om de vordering in redelijke termijnen te voldoen. Een juridische procedure wordt enkel opgestart wanneer het niet anders kan. In dat geval levert Trust and Law maatwerk in tegenstelling tot een standaarddagvaarding.
Bent u geïnteresseerd in onze buitengerechtelijke dienstverlening? Onze medewerkers staan u graag te woord
Robbert Goossens
Jurist Trust and Law